Uruz en de Nederlandse godin

Uruz rune nederlandse godin

Op deze foto zien jullie een uruzrund vrij rondgrazen in de Kennemer Duinen. De naam uruz is ontleend aan het oud-Noorse runenteken voor de klank u of oe. Sinds 2014 wordt deze rundsoort in Nederland gefokt in het kader van een programma om oerrunderen ‘terug te fokken’. Want deze oeros (bos primigenius primigenius) werd in onze streken zo rond het jaar 600 voor het laatst gezien. En de allerlaatste oeros stierf in het jaar 1627 in een Pools jachtreservaat, zo’n 50 km van Warschau.

De slag in het woud van Baduhenna

Nu moeten jullie weten dat Olennius, de landvoogd van de door de Romeinen bezette kuststrook Kennemerland, van onze Friese voorouders, de Frisii, hun tribuut (= bezettersbelasting) eiste.  Deze belasting moesten ze betalen in de vorm van oeroshuiden. En dat terwijl deze oerossen toen al zeer schaars waren! Dit is een van de redenen dat onze voorouders in opstand kwamen tegen hun bezetters. Deze ‘oer-Friezen’ wisten in het jaar 28 van onze Jaartelling de Romeinen te verslaan in de Slag in het Baduhennawoud.

Raafachtige Walkuren

Dit moerasbos heet zo, omdat het gewijd is aan de krijgsgodin van de Kennemer kuststreek. Deze streekgodin is dus als het ware onze ‘lokale Walkure’. Zij noemden haar Badb en vereerden haar in de gedaante van een raaf of kraaiachtige. Dit ligt ook voor de hand als we bedenken dat onze voorouders deze vogels steevast hebben zien neerstrijken op het slagveld. Op dit bloederige strijdtoneel deden zij zich namelijk als ‘lijkenpikkers’ tegoed aan de aldaar gevallen vechtersbazen.

 

Onze voorouders legden dit uit als een teken dat zo’n ‘raafachtige Walkure’ bezig was de ziel van deze gesneuvelden van het slagveld ‘op te pikken’ om hen vervolgens te vervoeren naar Walhalla. In deze Germanen-hemel leefden deze fiere strijders verder door zich overdag in vorm te houden met gevechtsoefeningen. Om zich vervolgens daarna te vermaken met jolige drinkgelagen…, totdat Wodan hen moest inzetten in de eindstrijd, Ragnarok geheten, tegen de Fenriswolf en de Midgaardslang.   

Romeins fort Velsen - Velserbroek

Bij gebrek aan archeologische vondsten probeerden onze geschiedkundigen aanvankelijk het door de Romeinse historicus Tacitus letterlijk zo omschreven Badunennawoud (“apud lucum quem Baduhennae vocant”) te plaatsen in de buurt van Beetgum of Baarderadeel. Zij gingen hierbij dus louter af op de klankovereenkomst tussen lucus Baduhenna (= het heilige Baduhennabos) en deze Friese plaatsnamen. Maar in de 1980er jaren hebben archeologen de resten van het Fort Velsen (Castellum Flevum) ontdekt. Uit de aldaar opgegraven Romeinse munten en uit de koolstofdatering van deze resten blijkt dat dit fort uitgerekend in het jaar 28 was platgebrand! Vandaar dat de geschiedkundigen tegenwoordig vermoeden dat dit moeraswoud eerder in de buurt van Velsen - bijvoorbeeld ergens tussen Velserbroek (broek = moerasgebied) en Spaarnwoude - moet hebben gelegen.

 

Bronnen: W.A. Braakman, Baduhenna. Godin van het slagveld. In: Westerheem vol. 50 (2001), 2-12; Luit van der Tuuk, De Friezen; zie verder Wikipedia, Baduhenna.